Rüdiger Articus: "Es hat dieses artige Geschlecht mit dem
Mannsvolck gleiches Recht" - Vrouwen en tabac
|
|
|
|
||
Karl Baeumerth/Martin Kügler: |
|
|
|
||
Michaela Hermann: |
|
|
|
||
Rainer Immensack: |
||
Onder het begrip van de Ulmer maserhouten pijpen
vatten wij de productie van pijpen samen die van verschillende boomsoorten
wordt gemaakt (iepeboom, erle, birke, esdoorn enz.) in de stad van
Ulm alsook in het uitgebreide omringende platteland. Aldus komt het
oudste archivistisch document (1695) niet uit Ulm zelf, maar uit Geislingen
voort.
Afb. 2: Blik in een pijpenmakerwerkplaats om 1835 met de verschillende werkstappen: vijlen, boren, toeschuiven en polijsten. |
Afb. 1: Ulmerse reuzenpijpenkop uit de tijd rond 1800 met een hoogte van 22,5 cm, op de kopzijde de Beierse Keurprinsenwapen.
|
|
André Leclaire: Een inzameling van 40 stempels wordt voorgesteld, die van ceramiek (klei) en metaal worden gemaakt voor het drukken van merken op kleipijpen. Die met peervormig houvast verstrekten stempels tonen rozetten, getallen ("46"), letters ("B", "AB", "TD") aan en kunnen door de vergelijking met vondsten van kleipijpen uit Saint-Quentin-la-Poterie aan pijpenmakers van deze plaats worden toegewezen. De stempels moeten daarom hoofdzakelijk in de tweede helft van de 19de eeuw in gebruik zijn geweest. Twee hulpmiddelen zijn verder het vermelden waard aangaande de steelversiering van de werplaatsen van Augustus Benoit en Louis Bruies in Saint-Quentin-la-Poterie. |
|
Afb. 1: De kleistempels. |
Afb. 2: Gereedschap voor de manuelle stemversiering
uit de werkplaats van Auguste Benoit (boven) en van Louis Bruies (onder).
|
Katarzyna Meyza: |
||
Afb. 2: De kleitoebehoorden voor manchetpijpen. |
|
|
Barnabas T. Suzuki:
Afb. 1: Kiseru uit de uitgravingen van het Hollandse handelshuis in Hirado.
Afb. 2: Geglazuurde porseleinpijp "Oribe kiseru" van ca. 1620. |
Ralf Kluttig-Altmann/Martin Kügler: |
Ralf Kluttig-Altmann/Martin Kügler: Eerder ongemerkt door het Duitse kleipijponderzoek,
verschijnen talrijke bijdragen ook in Frankrijk en België voor
de archeologie en de geschiedenis van de kleipijp. Om hun ontvangst
in Duitsland te bevorderen, volgt nu de Franse versie op na de aangewezen
lijsten van de Engelse en Nederlandse technische termen. |
Nieuwe Vondsten
|
Afb. 3: Merken op Erfurtse kleipijpenvondsten. |
||
Bernd Standke:
Afb. 1: Kleipijpen van Johann Gräfe in Grimma, dat. 1740 tot ca. 1748. |
|
Thomas Weitzel / Martin Kügler: Afb. 1: Kleipijpenvondsten uit Emden. |
Natascha Mehler: |
||||
|
||||
Waar de copieën van Salzburg, Kempten, Passau en Nuernberg werden gemaakt, kan nog niet bij de huidige staat van onderzoek worden beantwoord. Het betreft een pijpkop, die aan nieuwe vondsten van Schlesien/Oostsachsen beantwoordt, door turkse pijpen geïnspireerd, een groene geglazuurde pijpkop met de initialen "PSML" op beide kanten evenals twee "schoe-pijpen": in het stuk van Passau wordt de kop ontworpen als een schoen, waarvan de punt (de steel) door een vis wordt geslikt; de nieuwe vondst van Nuernberg wordt volledig geschikt als een schoen (laars), waarvan de punt zeer lang uitloopt.
|
||||
Ralf Kluttig-Altmann:
|
Afb. 1: Het raadselachtig onderwerp
|
|
Rory Dunlop / Natascha Mehler:
|
|||
|
Vondsten van drie uitgravingen in Bergen worden voorgesteld. Aangezien de productie in Noorwegen slechts laat begint, werden de kleipijpen ingevoerd hoofdzakelijk tot 1752 van Nederland, wat zich ook in het vondstspectrum opwijst. Nadruk moet gelegd op een scherf van faience met de vertegenwoordiging van een pijproker, die vóór 1700 moet vervaardigd geweest zijn, en waarvan de oorsprong nochtans nog onbekend is.
|
||
Martin Kügler: Afb. 1 + 2: Plastiekpijpen - bedrieglijk echt. |
|
Martin Kügler: |
||
Pijpenvorm voor chocoladepijpen van Anton Reiche. |
In de twee halve vormen wordt een kleine ronde bodem
pijp met 10.5 cm lange, gladde steel leeg gelaten. De halve vormen
worden verbonden bij het hoofd van de buitenkant door een afzonderlijk
gemaakte scharnier zodat zij altijd kunnen opgevouwen kunnen worden
met een behoorlijke aanpassing. De vorm, die door het Dresdener bedrijf
Anton Reiche rond 1900 van blik werd vervaardigd is nochtans geen
werktuig voor kleipijpenproductie, maar diende voor de productie van
chocoladepijpen. Pijpenvorm voor chocoladepijpen van Anton Reiche. |
|
Wolfgang Cremer:
|
Afb. 1: Prestige pijp van de Bataks, rond 1900. |
|
|
André Dehaybe / Martin Kügler:
Afb.1: Titelblad van de bijdrage van Maurice de Bois. |
||
|
||
Martin Kügler: |
||
Bij een veiling lukte het de auteur om een klein ensemble te verwerven, dat uit een kleipijp, een zijdelint en een kleine houten doos bestaat. Terwijl de kleine doos en het zijdelint beide van 1815 zijn , is de pijpkop 34 jaar jonger. Niettemin is de toetreding als originaal te beschouwen, omdat de drie familievoorwerpen sinds het midden van de 19de eeuw werden samengehouden. De eigenaar was de koopman Johann George Ludwig Blechschmidt (1774-1866) in Holzminden. De porseleinpijp van 1849, die met de naam Blechschmidt onder een Lyra en 46 namen wordt verfraaid, duidt hem aan als lid van de "Holzmindener Liedertafel", een mannenchoor.
Afb. 1: Het ensemble. |
||
Elisabeth Huwer: |
||
Rüdiger Articus: |
Home
KnasterKOPF
Werkgroep
Sitemap
Contact
Impressum
Letzte Aktualisierung: 28.11.2013